Ze stak haar rechterarm uit naar de bemoste boomstam. Pas toen haar vlakke hand steun vond op het zachte oppervlak, merkte ze hoe moe ze was. Een hand was niet voldoende om haar trillende benen te ontlasten. Ze reikte met haar linkerhand naar de stam, maar voordat ze ook die hand op de bast kon plaatsen, zakte door haar knieën en landde op de bosbodem. Ze liet zich vallen en draaide zich op haar rug.
Haar eigen gehijg was oorverdovend en het leek of haar borstkas en buik twee zware, levende wezens waren die, snel op en neer bewegend, op haar lagen. Ze probeerde haar jas te openen, maar haar bezwete handen konden de knopen niet vastgrijpen. Haar hele lijf bonkte en net als bij jeuk kon ze niet goed aanwijzen waar precies. Ze probeerde te focussen, maar ze zag alles in een waas. Zowel de knopen op haar jas als de toppen van de bomen. Ook was alles in zwart-wit. Hoe lang lag ze hier al?
Ze sloot haar ogen en begon te tellen. Tot 100, toen tot 100 in het Engels en toen zover ze kon in het Frans, in het Duits en uiteindelijk in het Zweeds. Net zo lang tot de zware monsters verdwenen waren en ze weer vrij kon ademen.
Ze opende haar ogen en keek langs de lange stammen naar de lucht. Slechts kleine stukjes blauw waren zichtbaar door de dichte boomtoppen. Haar hart bonkte nu alleen nog in haar slapen en veel rustiger en regelmatiger dan zojuist. De waas was helemaal weg, ze dacht zelfs mieren op de stam te zien lopen.
Dit bos was helemaal gestoffeerd. Het felgroene mos bedekte de volledige bosbodem. Maar dan ook echt volledig. Elke afgevallen tak en elke steen was ingekapseld door de zachte, vochtige planten. Ook de bomen waren tot een hoogte van zo’n tien meter bemost. Niet helemaal bedekt zoals de bodem, meer alsof een schilder nog verf van zijn roller kwijt moest. En dan alleen aan de schaduwzijde van de boom. Alhoewel schaduwzijde? Ze had net gemerkt dat er nauwelijks zon door de boomtoppen heen sijpelde. Ze lag met haar armen wijd en merkte dat haar mouwen nat werden door het mos.
Haar blik vertroebelde weer, dit keer door tranen. Warme straaltjes liepen van haar buitenste ooghoeken naar de bovenkant van haar oren. Het meeste droop haar haar in, maar een eigenwijze druppel kriebelde over haar oorschelp. Ze graaide in haar jaszak en vond het pakje papieren zakdoekjes. Om daar eentje uit te krijgen had ze twee handen nodig. Ze worstelde zich op haar ellebogen omhoog en ging met haar rug tegen de stam zitten, haar benen opgetrokken. Ze hijgde van deze inspanning. Ze zuchtte en keek naar het zakdoekpakje toen ze naast zich op het mos een papiertje zag. Het was een parkeerkaart voor bij begraafplaats De Nieuwe Ooster voor 2 augustus. Ze rilde. Ze draaide haar linker pols naar zich toe en keek naar haar simpele Swatch horloge. Zo’n horloge met heldere tijdsaanduiding, drie wijzers en een datumteller die altijd van 1 tot en met 31 gaat. Bij kortere maanden moest ze handmatig het tellertje aanpassen. Toen ze een 1 zag staan voelde ze de warmte uit haar buik snel omhoogschieten naar haar hals, haar wangen. Ze balde haar trillende linker hand tot een vuist en probeerde haar uitgestrekt rechter wijsvinger langs haar knokkels te bewegen. Januari-februari-maart-april-mei-juni-juli-augustus… ze tikte twee keer achter elkaar op de knokkel van haar pink. Voor de zekerheid deed ze het nog een keer. Ze liet haar rug weer tegen de bast leunen. Haar ingehouden adem kwam in één zucht vrij. ‘Juli heeft dus 31 dagen, als haar horloge nu 1 augustus aangeeft, dan klopt dat dus,’ dacht ze.
‘Mevrouw gaat het?’ hoorde ze. Het klonk wat vervormd.
‘Mevrouw?’ klonk het weer. Ze merkte dat ze haar hoofd tussen haar knieën had laten vallen en probeerde haar hoofd op te richten. Ze dacht aan haar tai-chioefeningen en probeerde wervel voor wervel haar rug weer rechtop te krijgen. Daarna haar nek, waardoor haar hoofd rechtop kwam en ze met haar achterhoofd tegen de stam kon leunen.
‘Kan ik iets voor u doen?’ vroeg de stem die nu veel dichterbij klonk. Voor haar zat een man gehurkt. Hij had vier diepe horizontale fronsrimpels in zijn voorhoofd, zijn ogen schoten van haar ogen naar haar mond en weer terug.
‘Ja, ja, het gaat wel weer,’ stamelde ze. Ze keek om zich heen, ze zat tegen de paal van een voetgangersstoplicht op de vluchtheuvel tussen de rijbaan en het fietspad. De bestuurder van de auto vlak voor haar staarde haar aan. De auto achter hem toeterde.
De mondhoeken van het gezicht vlakbij haar, krulden een beetje omhoog toen de man zei: ‘je leek heel ver weg te zijn’.
‘Dat was ik zeker, ik was in het bos’.
Zijn glimlach verdween en er verscheen een vijfde rimpel in zijn voorhoofd. ‘Een bos?’ vroeg hij terwijl hij omhoog kwam en zijn gestrekte arm reikte om haar omhoog te trekken. ‘Hier kan je echt niet blijven zitten’. Een fietser belde luid toen die vlak achter hem langs schoot. Hij hield haar krachtig, maar voorzichtig aan haar beide polsen vast. ‘Een bos?’ vroeg hij nogmaals. Zijn greep werd fermer.
‘Mijn vluchtplek als ik een paniekaanval heb. In het bos word ik weer rustig’.
Een bakfiets reed rakelings achter haar langs, ze had niet gemerkt dat ze op het fietspad stond. ‘Nou dat is goed gelukt, je bent misschien wel iets té rustig geworden’ zei hij met een glimlach. Hij liet haar los en raapte het papiertje van de grond, las het en gaf het haar terug. ‘Gecondoleerd en sterkte morgen,’ zei hij. ‘Mag ik vragen wie je morgen gaat begraven?’
‘Mijn vader. Hij is bij het oversteken geschept door een bus,’ antwoordde ze terwijl ze met haar hand achter zich tastte naar de bemoste boomstam, ‘en zijn stoplicht stond op groen.’
Dit verhaal heeft de tweede prijs gewonnen in de Hebban Zomerlezen schrijfwedstrijd in themaweek Groen. Bij deze wedstrijd moest uit drie foto’s gekozen worden – boven aan het bericht de foto die ik gekozen heb. Alle vijftien winnende verhalen zijn gebundeld in een gratis te downloaden e-boek.
Recente reacties