Even ben ik zo’n bolletje op zes poten. Met mijn voelsprieten tast ik behoedzaam het pad voor me af. Ik begin te lopen en til mijn beide benenparen op van achter naar voren. Ik begin links, eerst mijn linker achterpoot, dan mijn linker middenpoot en terwijl ik daarmee houvast probeer te krijgen op het takje, til ik mijn rechter achterpoot op, net uit fase met mijn linker voorpoot. De zwabber in mijn loopje wordt versterkt door mijn hoge, bolle lichaam dat al twee zomers meegaat. Ik verlies mijn evenwicht, trek mijn poten in en glijd op mijn rug naar beneden. Ik spartel wild in de hoop met een van mijn poten grip te krijgen op iets. Maar het ziet er uit alsof ik onhandig moet opkrabbelen van de dikke blauwe mat bij schoolgym. Maar dat kan ik als kever niet weten natuurlijk.
Ik zie een lieveheersbeestje en vind hem mooi met zijn rode kleur en zijn stippen, maar ik vind mijn eigen soortgenoten toch de mooiste kevers die ik tot nu toe gezien heb; dat roodbruine kopschild en de rood-zwarte poten! Die glimmende gele rug met zwarte strepen over de lengterichting, die er met de hand op lijken geschilderd! Ik begrijp nog steeds niet waarom de boer wel de lieveheersbeestjes duldt, maar ons verjaagt. De lieveheersbeestjes eten geen aardappelplanten, maar verder? Ik ben een vegetariër, ik eet geen luizen.
‘Waarom kan je niet met een gewoon Hollands vriendje thuiskomen?’ hoor ik mijn vader zeggen.
Ik prak traag met mijn vork in de korrelige aardappelbrij op het bord voor me. Dat ik als vegetariër geen gehaktbal wil, snapt mijn moeder inmiddels, maar dat ik geen jus wil… Mijn vader begrijpt het sowieso niet, het spreekwoord ‘wat de boer niet kent, dat vreet hij niet’ gaat over hem. En niet alleen bij eten.
‘Ik ga echt niet opeens Meskaans eten omdat jij nu een vriendje uit Meskio hebt’ zegt hij.
‘Mexico’ verbetert mijn moeder hem.
Ik heb mijn cadans hervonden en loop weer hetzelfde takje omhoog. Concentreren nu. Hollanders zijn echte aardappeleters. En hoewel wij coloradokevers net zo lang als de aardappelplanten in Europa zijn, worden we niet als gewoon Hollands, maar als exoot gezien. Dat weet ik als kever natuurlijk niet. Wel weet ik wanneer ik moet vluchten. Ik moet opschieten, het is lang warm en droog geweest en er is regen op komst. De boer gaat zo spuiten. Ik wil nog wel even mee.
Ik laat per ongeluk mijn vork op de rand van mijn bord vallen. Mijn moeder kijkt me verschrikt aan, ik zie tranen in haar ogen.
‘Kindje, toe, eet nog iets,’ mompelt ze terwijl ze nog wat sperziebonen op mijn bord legt.
Ik forceer een glimlach en breng mijn vork naar mijn mond en kauw lang op de doodgekookte sliertjes.
‘Wanneer gaan we die exotische jongen van jou ontmoeten?’ vraagt mijn vader.
Ik verlies mijn evenwicht, trek mijn poten in en laat me vallen. Ik land hard op de grond en hoor de sproeimachine steeds dichterbij komen.
Geef een antwoord